“Taal is niet belangrijk.” Deze woorden kwamen tijdens het netwerken uit de mond van een mede-ondernemer. Ik viel bijna van mijn stoel! Ik vind taal namelijk wel belangrijk. Heel erg belangrijk zelfs!
Dat komt waarschijnlijk doordat ik blog of door mijn communicatieachtergrond. Blijkbaar heeft niet iedere ondernemer hetzelfde gevoel. Mijn collega-ondernemer deelde mij ook nog mee dat de meeste ondernemers die niets met taal of administratie doen, maar bijvoorbeeld panden verhuren of auto’s verkopen, taal als onbelangrijk bestempelen voor hun onderneming. Onbegrijpelijk!

Mijn idee om tijdens de JBN Drenthe, de enige netwerkclub waar ik actief lid van ben en waarvoor ik vrijwilligerswerk verricht, iemand uit te nodigen om te spreken over taal en bij ondernemers de puntjes op de I te zetten werd dus niet enthousiast ontvangen. Ik kreeg te horen dat de meeste ondernemers dit niet zouden trekken.

“Maar ze begrijpen toch wat ik bedoel?” Is blijkbaar wat veel ondernemers denken bij het opstellen van hun e-mails en offertes. Nu vraag ik je dit: As ik alles opschrijf zoals ik ’t zeg en dan verwach dak serieus antwoord krijg ben ik dan gek of nie?

Begrijp jij de vorige zin? Zou jij zaken doen met iemand die dergelijke taal in een e-mail zet?

Wist je dat taalfouten in crowdfunding ervoor kunnen zorgen dat je 13% aan inkomsten misloopt? Ook voor bloggen is het van groot belang om geen of zo min mogelijk spellingsfouten te maken. Een zin mag dan meer ‘spreektaal’ zijn, maar de spelling van elk woord moet kloppen. Daarom ga ik in dit blog in op de 10 grootste taal-afknappers die er zijn.

1. Dt, t of d waar die niet hoort

De dt regel, of eigenlijk stam +t, is een regel die hoort bij de zinsvorm. Het werkwoord dat aangeeft in welke tijdsvorm de zin staat. Veel mensen gebruiken deze regel verkeerd of passen hem toe bij het voltooid deelwoord. Dit is meestal het tweede werkwoord van een zin. Bijvoorbeeld: Hij heeft (zinsvorm) een hoed gekocht (voltooid deelwoord). Via het gezegde (heeft gekocht) kun je dan controleren welk woord de zinsvorm is en welk woord het voltooid deelwoord is.

Een andere manier om te controleren welk woord de zinsvorm is, is door van de zin een vraag te maken. Het werkwoord waarmee de zin dan begint is dan de zinsvorm.

2. d of t als einde bij een voltooid deelwoord

Het komt niet vaak voor, maar er zijn voltooid deelwoorden die juist eindigen met een t in plaats van een d.  Om te achterhalen of jouw voltooid deelwoord dat je moet gebruiken met een t of d moet eindigen kun je gebruikmaken van  “’t kofschip” ezelsbruggetje.

De medeklinkers in ’t Kofschip (t, f, k, s, ch en p) helpen bepalen of het werkwoord de uitgang –te of –de krijgt in de verleden tijd.

Eindigt de stam van het werkwoord op een van de medeklinkers uit ’t Kofschip? Dan krijgt het de uitgang –te. Andere werkwoorden krijgen de uitgang –de.

3. de of het

De huis het schoen, het klopt beide niet en het verkeerde gebruik van lidwoorden kan mensen ontzettend op de zenuwen werken. Vooral bij samengestelde woorden kan het fout gaan, omdat dan meestal het lidwoord dat past bij het tweede zelfstandig naamwoord gebruikt moet worden. Bijvoorbeeld:

De huissleutel of het huissleutel?

In dit geval is de huissleutel goed. Het laatste zelfstandig naamwoord is namelijk leidend in het gebruik van het lidwoord.

4. ‘maar’ gebruiken in plaats van ‘en’

Dit is een fout die je veel ziet bij marketingteksten. Op zich snap ik dat best. Het woord ‘maar’ is vaak een indicatie dat er iets belangrijks wordt verteld, maar soms wordt het gebruikt om een opsomming te versterken.

De jas is waterdicht, maar dat niet alleen hij is ook blauw.

Deze zin kan ook veranderd worden in: De jas is waterdicht en blauw.

Dat de jas blauw is hoeft niet extra onderstreept te worden. Bovendien wordt de zin hier ook onduidelijker door. Je gebruikt het woord ‘maar’ juist bij tegenstellingen of ontkenningen. De jas is waterdicht, maar niet bestand tegen wind.

5. dubbelop

Nat water maakt je nat. In de vorige zin gebruik ik 2 keer een dubbelop benoeming. Daarnaast hoef je bij water niet aan te geven dat het nat is als je daarna nog een keer aangeeft dat water je nat maakt.

Overigens is ‘nat water’ een mooi voorbeeld van een pleonasme. Een pleonasme is een duur woord voor het extra benoemen van een eigenschap, die al verbonden is aan een begrip, met een ander woord. Zoals ronde bal of witte sneeuw.

Een tautologie, ook al zo’n mooi woord, is het 2 keer benoemen van een begrip met verschillende woorden. Dat doe je meestal met 2 bijvoeglijke of zelfstandige naamwoorden; altijd en eeuwig en gratis en voor niets.

Het gebruik van een pleonasme of tautologie is niet fout. Je ziet dit vaak in gedichten en romans terugkomen.

Schrijvers gebruiken een pleonasme of tautologie om ergens extra de nadruk op te leggen.

6. ij of ei

Oké dit is er 1 die ik zelf ook weleens lastig vind. Met name bij leiden of lijden. Er zijn een aantal vuistregels die je kunt gebruiken, maar bij twijfelgevallen bieden ze weinig houvast. Je kunt er in ieder geval van uitgaan dat de korte ei wordt gebruikt in de achtervoegsels; – erlei, – gerei, -heid en (i)teit.

Voor een lange ij gelden veel meer regels.

Die gebruik je bijvoorbeeld in sterke werkwoorden die in de verleden tijd een ee-klank hebben zoals lijden (leed).

Ook gebruik je de lange ij in woorden die met een werkwoordstam van zo een werkwoord met ee-klank worden gevormd; lijdzaam en strijkstok. Bekijk hier alle regels die van toepassing zijn op de lange ij. Twijfel je nu nog steeds? Onthoud dan in ieder geval de regel voor de korte ei en pas in de overige gevallen de lange ij toe of bekijk hier de lijst met beruchte ei/ij-twijfelgevallen.

7. Hun/zij hebben

‘Hun hebben’ lijkt bijna ingeburgerd. Als je het maar lang genoeg zegt, dan is het vanzelf goed! Niet dus. ‘Hun hebben’ is nog steeds fout en dat blijft het ook.

Dat iedereen het zegt, maakt het nog niet juist. ‘Hun’ als onderwerp van een zin is niet goed. ‘Hun hebben’ geeft zowel in spreektaal als schrijftaal veel mensen de nodige kriebels.

Na onderzoek kan ik concluderen dat het gebruik van ‘hun’ als onderwerp niet nieuw is. In het decembernummer van 1954 klaagde een lid van ‘Onze Taal’ er al over en in ‘De geschiedenis van het Nederlands in een notendop’ schrijft Nicoline van der Sijs dat hun als onderwerpsvorm voor het eerst al werd aangetroffen in 1911!

8. Waar komen toch die komma’s?

Sommige ondernemers zijn dol op komma’s en passen ze graag overal in de zin toe. Het tegenovergestelde komt ook vaak voor; ondernemers die te weinig komma’s gebruiken.

Je krijgt dan een zin, die soms uit meerdere regels bestaat of zelfs een hele alinea beslaat, die slecht leesbaar is.

Wil je weten waar de komma’s komen? Dan is hardop de tekst voor jezelf voorlezen de beste manier. Je hoort dan waar de pauzes moeten komen.

Er zijn namelijk geen vaste regels voor het gebruik van komma’s. Wanneer en op welke plaats de komma komt hangt af van het zinsverband.

Gelukkig zijn er wel enkele ‘algemene uitgangspunten’ te vinden op internet zoals; in opsommingen, tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden, voor en na een bijstelling, voor en na een uitbreidende bijzin, maar ook na de aanhef boven een brief/e-mail en bij de afsluiting.

Dan zijn er nog een aantal voegwoorden waarvoor je een komma gemakkelijk kwijt kunt. De meest bekende is natuurlijk ‘maar’. De andere voegwoorden zijn: hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, aangezien en terwijl.

9.  Wat of dat?

‘Het boek dat ik lees’ of is ‘het boek wat ik lees’ juist? Soms is het heel moeilijk om het verschil tussen ‘dat’ en ‘wat’ te horen. En soms is het nog moeilijker om het verschil te weten of op te zoeken.

Zelfs met de onderstaande regels blijft het een lastige kwestie. ‘Het boek dat ik lees’ heeft overigens de voorkeur. Is ‘wat’ dan fout? Nee. In schrijftaal wordt ‘het boek dat’ wel meer gewaardeerd dan ‘het boek wat’.

Na een het-woord (oftewel onzijdig zelfstandig naamwoord) verwijs je met ‘dat’.

‘Wat’ is goed na een onbepaald woord als iets, niets, alles of het enige.

Na een voornaamwoord (dat, datgene). Maar ook na een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord, meestal een overtreffende trap. Of na een rangtelwoord, als het terugslaat op een hele zin én als datgene waar wat op slaat niet genoemd is.

10. Groter dan, even groot als

Van alle taalregels die er zijn is deze regel wel makkelijk te onthouden. Net als in de kwestie ‘hun hebben’ gebruikt bijna iedereen dan en als verkeerd. Hoe vaak hoor je niet op straat: “Hij is groter als mij”? ‘Dan’ gebruik je na een vergrotende trap zoals: groter, meer, beter. Je gebruikt dan ook na ander, andere of anders.

‘Als’ gebruik je bij vergelijkingen met zo en even.

Pin ook deze handige infographic zodat je altijd weet waar je even extra aandacht aan moet besteden. Wil jij meer hulp met het schrijven van teksten zoals blogs? Dan kun je altijd een workshop volgen. 10keertaalomzetkillers